[fikraticker]
…: De Sjezen
De sjees, meervoud sjezen, is een oude, je kunt eigenlijk al zeggen, antieke koets met maar één as. Hij werd vroeger door de rijke boer gebruikt om naar de kerk te rijden of gewoon voor een ritje op zondag met de boerin. Iedereen zal wel eens een foto van dit “zeldzame” hoogbenige rijtuigje gezien hebben. Deze rijtuigen zijn al heel oud, de oudste, nog existente komt uit het jaar 1772. Het woord “sjees” is waarschijnlijk van het Franse “chaise” afgeleid. Als je de sjezen nader bekijkt, lijkt het
rijtuig inderdaad op een stoel op wielen. De bloeitijd van de sjezen was de vroege 18e eeuw, deze waren bijzonder rijk versierd en fraai beschilderd. Er bestonden ook eenvoudigere exemplaren, maar deze werden niet in het sjezen stamboek opgenomen.
De sjezen zijn allemaal gelijk van opbouw. De koetsier zit links, de dame rechts. Het bankje is of donkergroen of zwart en rijk versierd en wordt met leren riemen als vering aan het chassis bevestigd. De koetsier zit hoger dan het paard. Zelfs toen later de langer houdbare staalveren op de markt kwamen, bleef men de leren riemen getrouw. Het eigenlijke karkas van de sjees bestaat uit twee lange houten bomen die op de as rusten. Het bakje, en de wielen zijn in de regel wit, zeldener zwart of donkergroen. Er bestaan ook donkerrode sjezen. De wielen kunnen een hoogte van 1,50m bereiken en ze staan onderaan dichter bij elkaar dan boven. Waarschijnlijk moest zo vermeden worden, dat de inzittenden door opgegooid vuil geraakt werden, de sjezen hebben namelijk geen spatborden, de wielen staan vrij.
De borststukken van de trekkende paarden zijn wit onderlegd, en de lijnen zijn eveneens wit. De hofdstukken van de paarden zijn meestal ook ríjk versierd. De banken zijn met gebogen panelen, die ook over rijk decor beschikken, verkleed. De bank is met stof bespannenen net als de kussens met bordure en kwasten versierd. Elke sjees is een unicaat, der zijn er geen twee precies gelijk. Ze werden nog tot het midden van de 19e eeuw gebouwd na de oude overleverde regels van de wagenbouwkunst. Ook in deze eeuw zijn er nog enkele ontstaan, omdat er ondertussen wagenmakers de sjezen naar oude plannen namaken. Alle tegenwoordig nog existente oude sjezen zijn in familiebezit of staan in musea. Maar dat wil niet zeggen, dat ze niet gebruikt worden. In de zomer worden ze vaak uitgeleend. In het Sjezen Stamboek werden alle oude sjezen precies opgemeten, exact beschreven en van een naam en een nummer voorzien. Dit nummer wordt op een koperen bordje vastgehouden, dat aan de sjees wordt bevestigd.
Voor het rijden met de sjees zijn er strenge regels, hij mag alleen bestegen worden door lieden in Friese klederdracht. Deze kostuums zijn geen dracht in de eigenlijke zin, maar geven eerder de mode uit het midden van de 19e eeuw weer. Zo ontstaat er bij opvoeringen een bont beeld, omdat de inzittenden ook niet zo streng geuniformeerd zijn als het bij een dracht eruit zou zien.
De dame droeg een lange jurk met een schort vaak van rijk geborduurde tule en een witte kraag. Ze droeg ook een witte (flodder)muts waaronder een zogenoemd oorijzer uit goud bevestigd was.Dit oorijzer was de hele trots van de Friese dame. Aan dit ijzer zaten ook nog eens versierde gouden knopen. De heer droeg een zwart pak met kuitbroek, daaronder korenblauwe kousen, op zijn hoofd een hoge hoed. Tegenwoordig worden met deze sjezen de tuigcompetities uitgedragen. Bij deze wedstrijdvorm rijdt men eerst twee rondes linksom, wisselt door het midden van de baan om dan twee rondes rechtsom te rijden. Hierbij wordt de friezentypische gang en de taktreinheid beoordeeld. De beste deelnemers rijden in een tweede ronde nog eend tegen elkaar, tot de winnaar vast staat. Omdat ook veel dekhengsten aan deze wedstrijden deelnemen, zijn ze bijzonder populair. Zo telt het rijden/tuigen voor de sjees tot een van de oudste gebruiksmogelijkheden, waarvoor de Fries net als honderden jaren geleden, graag gebruikt wordt.
Fotos:
Boven: onbekend Friezenspan op de 46e menwedstrijd in Buitenpost / Friesland
Onder: Ulke 338 voraan, met zijn stalcollega Tjitte-Anne
..: De Arresleden
De Arreslede is kwasi de winterversie van de sjees. Er zijn veel vormen en kleuren bij de arresleden, maar één ding hebben ze gemeen: De menner zit op een smal achter de zitbank lengs bevestigde lat. Voor oude arresleden geldt hetzelfde als voor de sjezen, ze zíjn geregistreerd en net zo waardevol.
De sleden werden in de winter, net als de sjees in de zomer voor ritten naar de kerk enz. gebruikt, maar ook voor sportieve wedstrijden. Heel vaak hebben de sjezen en arresleden van dezelfde familie hetzelfde “design” wat kleur, beschildering en andere versieringen aangaat. Net als bij de sjezen horen de typische Friese kostuums tot de normale kledij bij het gebruik van de arresleden.
Het grootste verschil vergeleken met de sjees is, dat de paarden prachtig uitgedost zijn, met oorbeschermers, veerpluimen op het hoofd en aan de sjabrakken en dan héél belangrijk, de bellen, Deze zijn aan een kleine arreklok boven de schoft aanwezig en aan de bellenhanger, een brede leren riem, bevestigd, die de paarden dwars over de rug gelegd wordt.
Ook de lijnen zijn anders. Zijn ze bij de sjezen, welke kleur het rijtuig zelf ook heeft, altijd wit, hebben ze nu meestal de kleur van de arreslee en kunnen ze dus ook blauw of rood zijn.
Achter aan de glijders zitten twee haken die met veren omhoog gehouden worden. Deze kan de menner per voetdruk inzetten en eenzijdig sturen of met beide tegelijk remmen. Omdat er in de winter lang niet altijd sneeuw ligt, zijn er constructies om aan de glijders een onderstel met wieltjes vast te kunnen maken. Zeer gebruikelijk is hiervoor een constructie met drie kleinere luchtgevulde wielen, zoals men die van draagkarren kent. Zo kunnen ook in droge of warme winters wedstrijden gehouden of op shows de arresleden indoor aan het publiek worden getoond.